Nieuwigheden 2014: Stand van zaken 5 jaar later
Dit artikel is een update van de kennis over doeltreffendheid en veiligheid van een aantal geneesmiddelen die in 2014 op de markt kwamen. Voor dit artikel werd een selectie gemaakt van de geneesmiddelen die een impact hebben op de algemene praktijk. Volgende geneesmiddelen worden besproken:
klik hier om direct naar het artikel te gaan
Vitis vinifera
Het BCFI is van oordeel dat de plaats van Vitis vinifera in de behandeling van veneuze insufficiëntie zeer beperkt is.
Aclidinium
Het BCFI is van oordeel dat aclidinium geen meerwaarde heeft in vergelijking met de andere LAMA's bij de aanpak van COPD, en dat het cardiovasculaire veiligheidsprofiel nog verduidelijkt moet worden.
Glycopyrronium + indacaterol
Het BCFI is van oordeel dat de associatie glycopyrronium + indacaterol vergelijkbaar lijkt met de andere associaties LAMA + LABA in termen van werkzaamheid en veiligheid.
Fluticason + vilanterol
Het BCFI is van oordeel dat er zowel bij astma als bij COPD geen argumenten zijn om de associatie fluticason + vilanterol te verkiezen boven de andere associaties ICS + LABA.
Exenatide voor wekelijkse toediening
Het BCFI is van oordeel dat exenatide voor wekelijkse toediening geen duidelijk voordeel biedt ten opzichte van de andere incretinemimetica. Direct vergelijkende gegevens tussen de vormen voor dagelijkse en wekelijkse toediening op klinisch relevante eindpunten ontbreken.
Alogliptine
Het BCFI is van oordeel dat alogliptine, een gliptine (of DPP-4-inhibitor), geen meerwaarde biedt ten opzichte van de andere geneesmiddelen uit dezelfde klasse. Kwaliteitsvolle, direct vergelijkende gegevens tussen de beschikbare moleculen voor de behandeling van diabetes op klinische eindpunten ontbreken.
Canagliflozine
Het BCFI is van oordeel dat het moeilijk is om de precieze plaats van canagliflozine binnen de klasse van de gliflozinen te bepalen. De bemoedigende resultaten (cardiovasculair en renaal voordeel bij hoogrisicopatiënten) die zijn gezien met de gliflozinen mogen de potentieel ernstige risico's van deze klasse niet uit het oog doen verliezen (amputatie, ketoacidose, gangreen van Fournier, hypovolemie).
Cimicifuga racemosa
Het BCFI is van oordeel dat Cimicifuga racemosa, voorgesteld voor de behandeling van klachten te wijten aan de menopauze, niet aan te bevelen is.
Vitex agnus-castus
Het BCFI is van oordeel dat de plaats van Vitex agnus-castus bij de behandeling van het premenstrueel syndroom zeer beperkt is.
Solifenacine + tamsulosine
Het BCFI is van oordeel dat de associatie solifenacine + tamsulosine niet aangeraden is: deze associatie heeft geen meerwaarde ten opzichte van monotherapie met een α1-blokker, en de ongewenste effecten zijn deze van de beide bestanddelen.
Avanafil
Het BCFI is van oordeel dat avanafil geen eerste keuze is bij de aanpak van erectiestoornissen.
Nalmefeen
Het BCFI is van oordeel dat nalmefeen slechts een heel beperkte plaats heeft bij de aanpak van alcoholverslaving, evenals de andere geneesmiddelen die hiervoor gebruikt worden.
Vaccin tegen zona
Het BCFI is van oordeel dat het 5 jaar na commercialisering van het vaccin tegen zona Zostavax®, moeilijk blijft om een doelgroep te definiëren waarvoor vaccinatie moet worden aangemoedigd, gezien de bescheiden werkzaamheid, de relatief korte beschermingsduur en de hoge kostprijs van het vaccin.
Clindamycine + tretinoïne
Het BCFI is van oordeel dat de vaste associatie clindamycine + tretinoïne een plaats heeft in de behandeling van milde tot matige papulopustuleuze acne, wanneer niet-antibiotische lokale behandelingen (benzoylperoxide of retinoïd) onvoldoende werkzaam blijken, maar de vaste associatie maakt het onmogelijk om de dosissen van de verschillende componenten aan te passen.
Brimonidine
Het BCFI is van oordeel dat brimonidine enkel een tijdelijke verbetering van het faciaal erytheem geeft en dus een louter symptomatische behandeling is, waarvan onvoldoende duidelijk is of de voordelen opwegen tegen de potentiële nadelen.
Camellia sinensis
Het BCFI is van oordeel dat de zalf op basis van droog extract van Camellia sinensis een beperkte plaats heeft als alternatief voor lokale applicatie van imiquimod bij patiënten die een zelfbehandeling wensen voor condylomata acuminata (anogenitale wratten).
Ivacaftor
Het BCFI is van oordeel dat dit eerste geneesmiddel gebruikt voor sommige vormen van mucoviscidose, in monotherapie een beperkte winst geeft bij sommige genmutaties.
Vitis vinifera (Antistax®): hoofdstuk 1.11.
Een droog extract van Vitis vinifera (syn. rode wijnstok; Antistax®) dat reeds meerdere jaren beschikbaar was als voedingssupplement, werd 5 jaar geleden als geneesmiddel vergund voor de behandeling van chronische veneuze insufficiëntie (op basis van well established use, zie Folia april 2011). De voorbije jaren kwam er geen nieuwe evidentie over de werkzaamheid en veiligheid van Vitis vinifera beschikbaar.
We beschikken dus nog steeds slechts over tegenstrijdige gegevens over een hoogstens tijdelijke en geringe werkzaamheid op vlak van oedeem van de onderste ledematen en symptomen van veneuze insufficiëntie. Zoals voor de andere venotrope middelen is er geen bewijs van doeltreffendheid op lange termijn op de symptomen of de evolutie van veneuze insufficiëntie (zie Folia november 2014).
Het BCFI is van oordeel dat de plaats van Vitis vinifera in de behandeling van veneuze insufficiëntie daarom zeer beperkt is. Bij ernstige last ondanks niet-medicamenteuze maatregelen (o.a. steunkousen) kan een kortdurende behandeling uitgetest worden.
Aclidinium (Bretaris® ▼ ): hoofdstuk 4.1.2.2.
Aclidinium is een langwerkend anticholinergicum (long-acting muscarinic antagonist: LAMA), met als indicatie in de SKP de onderhoudsbehandeling van chronisch obstructief longlijden (COPD). De gegevens die sinds de commercialisering gepubliceerd zijn, tonen voor aclidinium een daling van het risico van exacerbaties die een ziekenhuisopname vereisen, maar geen invloed op de evolutie van de ziekte, noch op de mortaliteit. De klinische werkzaamheid en het veiligheidsprofiel lijken vergelijkbaar met deze van tiotropium. Er zijn geen vergelijkende gegevens beschikbaar met langwerkende β2-mimetica (long-acting β2-agonist: LABA) of met andere LAMA's.
Een cardiovasculaire veiligheidsstudie uitgevoerd bij patiënten met hoog cardiovasculair risico werd in 2019 gepubliceerd en concludeert dat de cardiovasculaire veiligheid in het algemeen vergelijkbaar was met placebo. Het aantal cardiovasculaire sterftes was echter hoger met aclidinium.
Het BCFI is van oordeel dat aclidinium geen meerwaarde heeft in vergelijking met de andere LAMA's bij de aanpak van COPD [zie Repertorium hoofdstuk 4.1. en Folia juni 2018], en dat het cardiovasculaire veiligheidsprofiel nog verduidelijkt moet worden. Aclidinium moet tweemaal per dag toegediend worden, terwijl de andere LAMA's slechts eenmaal per dag moeten genomen worden1-6.
Glycopyrronium + indacaterol (Ultibro®): hoofdstuk 4.1.3.
Ultibro® is een vaste associatie van glycopyrronium, een langwerkend anticholinergicum (long-acting muscarinic antagonist: LAMA) en indacaterol, een langwerkend β2-mimeticum (long-acting β2-agonist: LABA). Het heeft als indicatie in de SKP de onderhoudsbehandeling van chronisch obstructief longlijden (COPD).
Sinds de commercialisering heeft een studie uitgevoerd bij patiënten met matige tot ernstige COPD, met minstens één exacerbatie het vorige jaar, een voordeel getoond van de associatie glycopyrronium + indacaterol ten opzichte van de associatie salmeterol (LABA) + fluticason (inhalatiecorticosteroïd: ICS), met globaal minder exacerbaties en pneumonieën. Er was echter geen verschil in ernstige exacerbaties of mortaliteit1. Vergelijkbare resultaten werden verkregen in een systematische review waarin de associaties LABA + LAMA vergeleken werden met de associaties ICS + LABA2. Een associatie LABA + LAMA kan gebruikt worden bij patiënten met ernstige COPD-symptomen en met een hoog risico op exacerbaties, wanneer de bestanddelen onvoldoende werkzaam zijn in monotherapie. Het voordeel is echter vrij gering [zie ook Folia juni 2018 COPD].
Er zijn geen directe vergelijkende studies tussen de verschillende associaties LABA + LAMA. Indirecte vergelijkingen lijken geen verschil in werkzaamheid te tonen op spirometrische of klinische criteria3.
Het BCFI is van oordeel dat de associatie glycopyrronium + indacaterol vergelijkbaar lijkt met de andere associaties LAMA + LABA in termen van werkzaamheid en veiligheid. Direct vergelijkende gegevens ontbreken echter.
Fluticason + vilanterol (Relvar®): hoofdstuk 4.1.5.
Relvar® is een vaste associatie van fluticason (inhalatiecorticosteroïd: ICS) en vilanterol (langwerkend β2-mimeticum of long-acting β2-agonist: LABA). Het heeft als indicatie in de SKP de onderhoudsbehandeling van astma vanaf de leeftijd van 12 jaar, wanneer een associatie ICS + LABA aangewezen is. Het heeft ook als indicatie de behandeling van chronisch obstructief longlijden (COPD) bij patiënten met een ESW < 70% van de voorspelde waarde en met een voorgeschiedenis van exacerbaties ondanks een onderhoudsbehandeling met bronchodilatoren. Deze associatie mag niet gebruikt worden als rescue medicatie (zo nodig) bij astma.
Bij zowel astma als COPD lijkt de associatie fluticason + vilanterol iets werkzamer te zijn dan monotherapie, maar niet werkzamer dan de andere associaties ICS + LABA. Wanneer in klinische studies verschillen in werkzaamheid worden gevonden, zijn deze klinisch niet relevant1-7.
Verschillende studies hebben veiligheidsgegevens gerapporteerd over deze associatie bij COPD:
- De gegevens over het risico op pneumonie zijn niet eenduidig2,6.
- Een studie vond een verhoogd, hoewel niet significant, risico op overlijden door kanker en overlijden om eender welke reden met deze associatie in vergelijking met standaardzorg6,8.
- Een cardiovasculaire veiligheidsstudie (SUMMIT) werd uitgevoerd bij patiënten met matige COPD met cardiovasculaire risicofactoren of met voorgeschiedenis van cardiovasculaire events; de patiënten werden gevolgd gedurende 3 jaar. De associatie fluticason + vilanterol werd vergeleken met fluticason, vilanterol en placebo. Er was voor het primaire eindpunt "mortaliteit om eender welke reden" en het samengestelde secundaire eindpunt "cardiovasculaire events", geen statistisch significant verschil tussen de verschillende behandelingsgroepen. Het aantal pneumonieën was in deze studie iets lager in de groep behandeld met vilanterol alleen9.
Het BCFI is van oordeel dat er zowel bij astma als bij COPD geen argumenten zijn om de associatie fluticason + vilanterol te verkiezen boven de andere associaties ICS + LABA. Hoewel dit de enige associatie is die eenmaal per dag kan worden toegediend, is er geen bewijs dat dit de therapietrouw of de werkzaamheid verbetert.
Bij astma zijn de associaties ICS + LABA een eerste keuze vanaf de leeftijd van 12 jaar wanneer een onderhoudsbehandeling met een ICS aan lage doses niet voldoende is. Bij COPD hebben de associaties ICS + LABA slechts een beperkte plaats, en vooral bij patiënten met een “astma-COPD-overlap”[zie Folia juni 2018).
Exenatide voor wekelijkse toediening (Bydureon®): hoofdstuk 5.1.6.
Het BCFI is van oordeel dat exenatide voor wekelijkse toediening geen duidelijk voordeel biedt ten opzichte van de andere moleculen uit dezelfde klasse, de GLP-1-analogen (incretinemimetica). De intussen gepubliceerde cardiovasculaire evaluatie lijkt neutraal. Een betere aanvaarding van een wekelijkse toediening door de patiënt is een positief element. De kwaliteit van de direct vergelijkende gegevens tussen de GLP-1-analogen onderling maakt het onmogelijk binnen deze klasse een molecule of een toedieningsschema (dagelijks of wekelijks) aan te duiden dat superieur is aan de andere.
Initiële en huidige indicaties
Stand van zaken over werkzaamheid en veiligheid
Plaatsbepaling van het BCFI
Alogliptine (Vipidia®): hoofdstuk 5.1.7.
Het BCFI is van oordeel dat alogliptine, een "me-too" binnen zijn klasse, geen meerwaarde biedt ten opzichte van de andere gliptinen. Gegevens die een voordeel van de gliptinen aantonen op klinische eindpunten bij diabetes (waaronder de cardiovasculaire en renale complicaties) ontbreken. Hierdoor is een duidelijke plaatsbepaling voor de gliptinen op dit ogenblik niet mogelijk. Wanneer de patiënt onvoldoende onder controle is met dieet- en levensstijlmaatregelen en metformine alleen, stellen de meeste richtlijnen een bitherapie voor van metformine, geassocieerd aan een ander antidiabeticum. Hierbij heeft men de keuze tussen verschillende moleculen, waaronder de gliptinen. Deze keuze wordt vooral bepaald op geleide van het profiel van de patiënt en het verschil in ongewenste effecten tussen de verschillende klassen.
Initiële en huidige indicaties
Stand van zaken over werkzaamheid en veiligheid
Canagliflozine (Invokana®): hoofdstuk 5.1.8.
Het is moeilijk om de precieze plaats van canagliflozine binnen de klasse van de gliflozinen te bepalen. Canagliflozine is als enige molecule bewezen doeltreffend voor diabetische nefropathie bij diabetespatiënten met macro-albuminurie (zie Folia oktober 2019), maar houdt ook het meest uitgesproken risico in van amputatie (zie Folia augustus 2017 en Folia juni 2020). De bemoedigende voordelen die zijn gezien met de gliflozinen (cardiovasculair en renaal voordeel) bij hoogrisicopopulaties mogen de potentieel ernstige risico's van deze klasse niet uit het oog doen verliezen (amputatie, ketoacidose, gangreen van Fournier, hypovolemie). Bovendien werd het cardiovasculaire voordeel van de gliflozinen niet gezien bij populaties zonder antecedenten van cardiovasculaire events (zie Folia maart 2019). De plaats van de gliflozinen bij diabetes moet de komende jaren nog nader bepaald worden. De heel beperkte gebruikservaring laat een volledige evaluatie van een behandeling die levenslang moet worden genomen, nog niet toe.
Initiële en huidige indicaties
Stand van zaken over werkzaamheid
Stand van zaken over veiligheid
Plaatsbepaling en advies van het BCFI
Cimicifuga racemosa (Donafyta Meno®): hoofdstuk 6.3.7.
Het BCFI blijft van oordeel dat Cimicifuga racemosa, voorgesteld voor de behandeling van klachten te wijten aan de menopauze, niet aan te bevelen is. De evidentie van werkzaamheid is beperkt. Een meta-analyse (2016; n = 501)1 laat nog steeds niet toe te concluderen dat Cimicifuga racemosa werkzamer is dan placebo bij de behandeling van warmte-opwellingen te wijten aan de menopauze. Bovendien heeft het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) gewezen op een risico van ernstige leverschade, allergische reacties en gastro-intestinale stoornissen.2,3 De risico-batenverhouding van Cimicifuga racemosa is daarom ongunstig.
Vitex agnus-castus (Donnafyta Premens®): hoofdstuk 6.9.
Het BCFI blijft van oordeel dat de plaats van Vitex agnus-castus bij de behandeling van het premenstrueel syndroom zeer beperkt is. De nieuwe gepubliceerde studies zijn van lage kwaliteit en laten niet toe te concluderen dat Vitex agnus-castus werkzamer is dan placebo.1,2 Het BCFI herinnert eraan dat vanwege de dopaminerge en oestrogene effecten van Vitex agnus-castus, interacties met dopamine-agonisten en antagonisten, oestrogenen en antioestrogenen niet uitgesloten kunnen worden. Bovendien is voorzichtigheid geboden bij patiënten met (een voorgeschiedenis van) oestrogeendependente tumoren of hypothalamo-hypofysaire stoornissen (bv. prolactinoom). Vitex agnus-castus is gecontra-indiceerd bij patiënten met leverinsufficiëntie.
Solifenacine + tamsulosine (Vesomni®): hoofdstuk 7.2.3.
Vesomni® is een vaste associatie van solifenacine (anticholinergicum) en tamsulosine (α1-blokker) met als indicatie in de SKP de behandeling van benigne prostaathypertrofie wanneer monotherapie onvoldoende werkzaam is. In 2014 was er geen bewijs van superioriteit van de associatie van deze 2 actieve bestanddelen in vergelijking met een α1-blokker in monotherapie bij urinaire klachten. Sindsdien zijn er geen nieuwe studies die een klinisch relevant verschil in werkzaamheid tonen. Het veiligheidsprofiel is dat van de twee moleculen, met onder meer anticholinerge effecten.
Het BCFI is van oordeel dat de associatie solifenacine + tamsulosine niet aangeraden is: deze associatie heeft geen meerwaarde ten opzichte van monotherapie met een α1-blokker, en de ongewenste effecten zijn deze van de beide bestanddelen. Bovendien laat een dergelijke vaste associatie niet toe om de dosering voor elk van de bestanddelen aan te passen.1,2
Avanafil (Spedra®): hoofdstuk 7.3.1.
Avanafil (Spedra®) is een fosfodiësterase type 5-inhibitor met als indicatie erectiestoornissen. Sinds de commercialisering zijn er nog steeds geen vergelijkende studies met andere fosfodiësterase type 5-inhibitoren. Het veiligheidsprofiel lijkt vergelijkbaar met dit van de andere fosfodiësterase type 5-inhibitoren.
Het BCFI is van oordeel dat avanafil geen eerste keuze is bij de aanpak van erectiestoornissen: het heeft geen meerwaarde ten opzichte van de andere fosfodiësterase type 5-inhibitoren en het is duidelijk duurder dan de meeste andere moleculen in deze klasse.1,2
Nalmefeen (Selincro®): hoofdstuk 10.5.1.
Nalmefeen (Selincro ®) wordt gebruikt om het alcoholgebruik bij alcoholafhankelijke patiënten te verminderen.1,2 In 2014 wezen we op de beperkte evidentie van doeltreffendheid van nalmefeen ten opzichte van placebo (vermindering van het aantal dagen met hoog alcoholverbruik met minder dan 2 dagen per maand) en het gebrek aan vergelijking met andere behandelingen voor alcoholverslaving. Een meta-analyse die de verschillende medicamenteuze benaderingen evalueert, bevestigt dat nalmefeen een beperkte superioriteit heeft ten opzichte van placebo maar dat de studies een hoge uitval vaststellen en dat er vrij veel ongewenste effecten optreden.3
Het BCFI blijft van oordeel dat nalmefeen slechts een heel beperkte plaats heeft bij de aanpak van alcoholverslaving, evenals de andere geneesmiddelen die hiervoor gebruikt worden. De psychosociale aanpak behoudt de belangrijkste plaats.
Vaccin tegen zona (Zostavax®): hoofdstuk 12.1.1.9.
Het vaccin Zostavax®, op basis van levend verzwakt virus, heeft als indicatie in de SKP de preventie van herpes zoster en postherpetische neuralgie vanaf de leeftijd van 50 jaar. In de eerste jaren na toediening vermindert vaccinatie het risico van herpes zoster met ongeveer 50%, maar de winst is in absolute cijfers beperkt (studie bij 60-plussers). Opvolgstudies geven aan dat 8 jaar na vaccinatie de bescherming tegen herpes zoster nog hooguit 20 à 30% bedraagt, of zelfs volledig verdwenen is. Enkele meldingen van fataal verlopende herpes zoster na toediening van Zostavax® aan immuungecompromitteerde patiënten versterken de contra-indicatie voor deze groep. Zostavax® en het 23-valent pneumokokkenvaccin kunnen tegelijkertijd worden toegediend, in tegenstelling tot de aanbeveling van 5 jaar geleden. De adviezen over vaccinatie tegen zona variëren wereldwijd, maar het recombinant vaccin tegen zona (Shingrix®, niet beschikbaar in België) krijgt gunstiger beoordelingen dan Zostavax®. De Belgische Hoge Gezondheidsraad beveelt systematische vaccinatie in geen enkele leeftijdsgroep aan.
Het BCFI is van oordeel dat er anno 2020 niets wijzigt aan het standpunt over Zostavax® beschreven in de Folia van april 2018: “Rekening houdend met de bescheiden werkzaamheid van het vaccin, met de relatief korte beschermingsduur en de hoge kostprijs is het moeilijk om een doelgroep te definiëren waarvoor vaccinatie moet worden aangemoedigd. Bij 80-plussers is de ziektelast door zona het grootst maar is de werkzaamheid van het vaccin slecht gedocumenteerd, en bij vaccinatie op jongere leeftijd is de kans groot dat de bescherming verdwenen is op het ogenblik dat deze het meest noodzakelijk is.”.1-16
Initiële en huidige indicaties
Stand van zaken over werkzaamheid
Stand van zaken over veiligheid
Adviezen in België en wereldwijd
Plaatsbepaling en advies van het BCFI
Clindamycine + tretinoïne (Treclinax®): hoofdstuk 15.5.6.
Het BCFI is van oordeel dat de vaste associatie clindamycine + tretinoïne een plaats heeft in de behandeling van milde tot matige papulopustuleuze acne, wanneer niet-antibiotische lokale behandelingen (benzoylperoxide of retinoïd) onvoldoende werkzaam blijken. Wanneer een lokaal antibioticum noodzakelijk is in de behandeling van acne, wordt aangeraden dit steeds te combineren met benzoylperoxide of een retinoïd om de werkzaamheid van de behandeling te verhogen en resistentieproblemen te beperken. De vaste associatie maakt het onmogelijk om de dosissen van de verschillende componenten aan te passen.
De concentratie tretinoïne in de vaste associatie (0,025%) is deze die volgens de NHG-richtlijn aangeraden wordt bij personen met een gevoelige huid; standaard wordt daar een concentratie van 0,05% aangeraden; bij personen met een zeer gevoelige huid wordt een concentratie van 0,01% of applicatie om de 2 dagen voorgesteld. Een ander nadeel van deze combinatie is dat het antibioticum mogelijk langer dan aangeraden (max. 4 maanden) zal worden voorgeschreven. Anderzijds kan de vaste combinatie van deze 2 geneesmiddelen de therapietrouw verbeteren.
Clindamycine 1% is volgens BAPCOC de eerste keuze als lokaal antibioticum in deze indicatie. BAPCOC spreekt zich niet uit over de plaats van de vaste associatie clindamycine + tretinoïne (zie BAPCOC 11.5.3.1.).1-3
Brimonidine (Mirvaso®) : hoofdstuk 15.6.
Er zijn geen nieuwe gegevens over de werkzaamheid van brimonidine voor dermatologisch gebruik (Mirvaso®) voor de symptomatische behandeling van erytheem in het aangezicht bij rosacea. Het heeft geen effect op de inflammatoire letsels en de teleangiëctasieën.
Wel zijn er de voorbije jaren meer gegevens over ongewenste effecten gerapporteerd: vooral exacerbatie van rosacea (komt bij 16% van de patiënten voor bij te snel opbouwen van de behandeling)1-3 en verbleking van de huid4, maar ook allergische contactdermatitis. Zeer zelden komen systemische ongewenste effecten (bradycardie, hypotensie en duizeligheid, allergie en angio-oedeem) voor; in de meeste gevallen na applicatie op geïrriteerde of beschadigde huid (inclusief na zonnebrand of lasertherapie).3,5-7
Er wordt eveneens gewaarschuwd voor tal van potentiële interacties, onder andere met andere geneesmiddelen die invloed hebben op het adrenerge systeem (sympathicomimetica, clonidine, chloorpromazine, methylfenidaat), bloeddrukverlagende geneesmiddelen en geneesmiddelen die het centrale zenuwstelsel onderdrukken.2,3,8 Het gelijktijdig gebruik met tricyclische antidepressiva, mianserine en mirtazapine is zelfs gecontra-indiceerd.8
Het BCFI is van oordeel dat brimonidine enkel een tijdelijke verbetering van het faciaal erytheem geeft en dus een louter symptomatische behandeling is, waarvan onvoldoende duidelijk is of de voordelen opwegen tegen de potentiële nadelen. Bij aanwezigheid van inflammatoire letsels moeten andere topische producten gebruikt worden, zoals metronidazol en azelaïnezuur, waarmee een ruime gebruikservaring bestaat9, of sinds enkele jaren ook ivermectine.
Camellia sinensis (Veregen®): hoofdstuk 15.12.
Er is geen nieuwe evidentie over de werkzaamheid en veiligheid van een zalf op basis van droog extract van Camellia sinensis (Veregen®) voor de behandeling van condylomata acuminata (anogenitale wratten). De werkzaamheid ervan is dus nog steeds enkel aangetoond ten opzichte van placebo en er zijn nog steeds geen vergelijkende studies uitgevoerd ten opzichte van andere lokale behandelingen (podofyllotoxine, imiquimod). Het gebruik ervan is in verschillende richtlijnen opgenomen als een optie naast podofyllotoxine (niet beschikbaar in België) en imiquimod, zonder duidelijke voorkeur voor één van deze 3 behandelingen1-3. Volgens La Revue Prescrire en Farmacotherapeutisch Kompas is het slechts derde keuze na podofyllotoxine en imiquimod4-5.
De zalf wordt best niet gebruikt door zwangere vrouwen, patiënten met onderdrukte immuniteit en patiënten met leverfunctiestoornissen. Lokale ongewenste effecten zijn frequent en soms ernstig. De zalf kan het rubber van condooms en pessaria aantasten.
Het BCFI is van oordeel dat de zalf op basis van droog extract van Camellia sinensis een beperkte plaats heeft als alternatief voor lokale applicatie van imiquimod bij patiënten die een zelfbehandeling wensen voor condylomata acuminata (anogenitale wratten).
Ivacaftor (Kalydeco®) : hoofdstuk 20.3
Ivacaftor (Kalydeco®) is een weesgeneesmiddel. Het was de eerste molecule gebruikt voor de basisbehandeling van mucoviscidose met specifieke mutaties in het G551D-gen dat codeert voor het CFTR-eiwit en voorkomt bij 5% van alle gevallen van mucoviscidose. Sinds 2014 werden de indicaties uitgebreid naar kinderen onder de 6 jaar en naar bijkomende mutaties van het CFTR-eiwit. Een Cochrane Review uit 2019 (Skilton et al) besluit dat ivacaftor, als monotherapie, een beperkte impact heeft op klinisch relevante eindpunten, zoals overleving, levenskwaliteit en longfunctie, en dit bij kinderen boven de 6 jaar en volwassenen met mucoviscidose met de G551D mutatie.
Het BCFI maakt de bedenking dat in monotherapie ivacaftor voorlopig een onduidelijke plaats heeft en enkel een bewezen, beperkt effect op mucoviscidose met G551D mutatie vanaf de leeftijd van 6 jaar. Men moet rekening houden met de hoge kostprijs en de onduidelijkheid over ongewenste effecten op lange termijn. Daartegenover staat dat, in combinatie met andere middelen (lumacaftor (vaste associatie ivacaftor + lumacaftor: Orkambi®) en tezacaftor (niet beschikbaar in België op 20/06/2020)) er wel aanwijzingen zijn van een gunstig effect bij mucoviscidose met een F508del-mutatie (de meest voorkomende mutatie, in ongeveer 90% van de gevallen), maar verder degelijk uitgevoerd onderzoek en langere follow-up zijn nodig vooraleer het mogelijk is de juiste plaats van deze combinaties te bepalen1-7.
Initiële en huidige indicaties
Stand van zaken over doeltreffendheid en ongewenste effecten
Specifieke bronnen
Aclidinium
1 Bretaris Genuair®-EPAR-Procedural steps taken and scientific information after the authorisation. EMA. https://www.ema.europa.eu/en/documents/procedural-steps-after/bretaris-genuair-epar-procedural-steps-taken-scientific-information-after-authorisation_en.pdf
2 Aclidinium (Bretaris Genuair®) for chronic obstructive pulmonary disease. NPS Radar-In Brief. Aug 2014.
3 Kew KM, Dias S, Cates CJ. Long-acting inhaled therapy (beta-agonists, anticholinergics and steroids) for COPD: a network meta-analysis. Cochrane Database of Systematic Reviews 2014, Issue 3.Art.No.:CD010844.DOI: 10.1002/14651858.CD010844.pub2.
4 Chronic obstructive pulmonary disease: Cochrane review of aclidinium bromide. NICE Jan 2015
5 Bronchopneumopathie chronique obstructive. La Revue Prescrire 2016 36 (392) : 435-443
6 Wise RA et al. Effect of Aclidinium Bromide on Major Cardiovascular Events and Exacerbations in High-Risk Patients With Chronic Obstructive Pulmonary Disease-The ASCENT-COPD Randomized Clinical Trial. JAMA 2019;321(17):1693-1701. doi:10.1001/jama.2019.4973
Glycopyrronium + indacaterol
1 Wedzicha JA, Banerji D, Chapman KR et al. Indacaterol-Glycopyrronium versus Salmeterol–Fluticasone for COPD. N Engl J Med 2016;374:2222-34. doi: 10.1056/NEJMoa1516385met editoriaal
Donohue JF. Another choice for prevention of COPD exacerbations. N Engl J Med 2016;374:2284-6. doi: 10.1056/NEJMe1604444
2 Horita N, Goto A, Shibata Y, Ota E, Nakashima K, Nagai K, Kaneko T. Long-acting muscarinic antagonist (LAMA) plus long-acting beta-agonist (LABA) versus LABA plus inhaled corticosteroid (ICS) for stable chronic obstructive pulmonary disease (COPD). Cochrane Database of Systematic Reviews 2017, Issue 2. Art. No.: CD012066. doi:10.1002/14651858.CD012066.pub2.
3 An update on LAMA/LABA combinations for COPD, DTB 2017, 55 (1): 8-11
Fluticason + vilanterol
1 New drugs, fluticasone furoate with vilanterol, Australian Prescriber 2015, 38 (1): 1-3
2 Vilanterol + fluticasone, La Revue Prescrire 2016, 36 (387) : 8-9
3 Commercialisations effectives, Relvar Ellipta, La Revue Prescrire 2019, 39 (424) : 104
4 Dwan K, Milan SJ, Bax L, Walters N, Powell C. Vilanterol and fluticasone furoate for asthma. Cochrane Database of Systematic Reviews 2016, Issue 9. Art. No.: CD010758. DOI: 10.1002/14651858.CD010758.pub2.
5 Woodcock A et al. Effectiveness of fluticasone furoate plus vilanterol on asthma control in clinical practice: an open-label, parallel group, randomized controlled trial, The Lancet 2017, http://dx.doi.org/10.1016/S0140-6736(17)32397-8
6 Vestbo J et al. Effectiveness of fluticasone furoate-vilanterol for COPD in clinical practice, N Engl J Med 2016;375:1253-60
7 Sliwka A, Jankowski M, Gross-Sondej I, Storman M, Nowobilski R, Bala MM. Once-daily long-acting beta -agonists/inhaled corticosteroids combined inhalers versus inhaled long-acting muscarinic antagonists for people with chronic obstructive pulmonary disease. Cochrane Database of Systematic Reviews 2018, Issue 8. Art. No.: CD012355. DOI: 10.1002/14651858.CD012355.pub2.
8 Effectiveness of Fluticasone Furoate–Vilanterol in COPD. Correspondence, N Engl J Med 2016, 375; 26: 2605-07.
9 Vestbo J et al, Fluticasone furoate and vilanterol and survival in chronic obstructive pulmonary disease with heightened cardiovascular risk (SUMMIT): a double-blind randomized controlled trial. Lancet 2016; 387: 1817–26
Exenatide voor wekelijkse toediening
1 Holman RR, Bethel MA, Mentz RJ, et al. Effects of Once-Weekly Exenatide on Cardiovascular Outcomes in Type 2 Diabetes. N Engl J Med 2017; 377:1228-1239. DOI: 10.1056/NEJMoa1612917.
2 BNF : exenatide. Important safety information. last update 7-feb-2020. https://www.medicinescomplete.com/#/content/bnf/_853586898?hspl=Exenatide
3 Faillie J-L, Yu OH, Yin H, et al. Association of Bile Duct and Gallbladder Diseases With the Use of Incretin-Based Drugs in Patients With Type 2 Diabetes Mellitus. JAMA Intern Med. 2016;176(10):1474-1481. doi:10.1001/jamainternmed.2016.1531.
4 Prescrire. Hypoglycémiants incrétinomimétiques (gliptines et agonistes GLP-1) : obstructions intestinales. La Revue Prescrire 2019; 39 (434) : 908-9.
5 Hicks BM, Yin H Yu OHY, et al. Glucagon-like peptide-1 analogues and risk of breast cancer in women with type 2 diabetes: population based cohort study using the UK Clinical Practice Research Datalink. BMJ 2016;355:i5340. http://dx.doi.org/10.1136/bmj.i5340
6 Azoulay L, Filion KB, Platt RW, et al. Incretin based drugs and the risk of pancreatic cancer: international multicentre cohort study. BMJ 2016;352:i581. http://dx.doi.org/10.1136/bmj.i581
7 Abrahami D, Douros A, Yin H et al. Incretin based drugs and risk of cholangiocarcinoma among patients with type 2 diabetes: population based cohort study. BMJ 2018;363:k4880. http://dx.doi.org/10.1136/bmj.k4880
8 Prescrire. Exénatide hebdomadaire (Bydureon) et diabète de type 2. Gare à la gestion de certains effets indésirables avec une forme à libération prolongée. La Revue Prescrire 2016 ; 36(391) : 333-4.
Alogliptine
1 BNF: alogliptine. last update 23-jan-2020. https://www.medicinescomplete.com/#/content/bnf/_492220160.
2 Scirica BM, Bhatt DL, Braunwald E, et al. Saxagliptin and Cardiovascular Outcomes in Patients with Type 2 Diabetes Mellitus. N Engl J Med 2013;369:1317-1326.
3 Zannad F, Cannon CP, Cushman WC, et al. Heart failure and mortality outcomes in patients with type 2 diabetes taking alogliptin versus placebo in EXAMINE: a multicentre, randomised, double-blind trial. Lancet 2015; 385: 2067–76.
4 Green JB, Bethel MA, Armstrong PW, et al. Effect of Sitagliptin on Cardiovascular Outcomes in Type 2 Diabetes. N Engl J Med 2015; 373:232-242. DOI: 10.1056/NEJMoa1501352
5 Rosenstock J, Perkovic V, Johansen OE, et al. Effect of Linagliptin vs Placebo on Major Cardiovascular Events in Adults With Type 2 Diabetes and High Cardiovascular and Renal Risk. JAMA 2019;321(1):69-79. doi:10.1001/jama.2018.18269
6 Li L, Li S, Deng K, et al. Dipeptidyl peptidase-4 inhibitors and risk of heart failure in type 2 diabetes: systematic review and meta-analysis of randomized and observational studies. BMJ 2016;352:i610. http://dx.doi.org/10.1136/bmj.i610
7 Prescrire. Hypoglycémiants incrétinomimétiques (gliptines et agonistes GLP-1) : obstructions intestinales. La Revue Prescrire 2019 ; 39 (434) : 908-9.
8 Azoulay L, Filion KB, Platt RW, et al. Incretin based drugs and the risk of pancreatic cancer: international multicentre cohort study. BMJ 2016;352:i581. http://dx.doi.org/10.1136/bmj.i581
9 Abrahami D, Douros A, Yin H et al. Incretin based drugs and risk of cholangiocarcinoma among patients with type 2 diabetes: population based cohort study. BMJ 2018;363:k4880. http://dx.doi.org/10.1136/bmj.k4880
Canagliflozine
1 Neal B., Perkovic V., Mahaffey K.W., et al. Canagliflozin and Cardiovascular and Renal Events in Type 2 Diabetes. N Engl J Med 2017; 377:644-657.
2 Perkovic V, Jardine MJ, Neal B, et al. Canagliflozin and Renal Outcomes in Type 2 Diabetes and Nephropathy. N Engl J Med 2019; 380:2295-2306. DOI: 10.1056/NEJMoa1811744.
3 Zinman B, Wanner C, Lachin J et al. Empagliflozin, cardiovascular outcomes, and mortality in type 2 diabetes. N Engl J Med 2015; 373:2117-2128 (doi: 10.1056/NEJMoa1504720)
4 Wiviott SD, Raz I, Bonaca MP, et al. Dapagliflozin and Cardiovascular Outcomes in Type 2 Diabetes. N Engl J Med 2019; 380(4):347-357. doi: 10.1056/NEJMoa1812389. Epub 2018 Nov 10.
5 SGLT2 inhibitors and cardiovascular outcomes. DTB Select 2017; 55(10) : 111-2.
6 Patorno E, Goldfine AB, Schneeweiss S, et al. Cardiovascular outcomes associated with canagliflozin Versus other non-gliflozin antidiabetic drugs: population based cohort study. BMJ 2018;360:k119. http://dx.doi.org/10.1136/bmj.k119
7 Pasternak B, Ueda P, Eliasson B, et al. Use of sodium glucose cotransporter 2 inhibitors and risk of major cardiovascular events and heart failure: Scandinavian register based cohort study. BMJ 2019;366:l4772. http://dx.doi.org/10.1136/bmj.l4772
8 Fang JC. Editorials. Heart-Failure Therapy - New Drugs but Old Habits? N Engl J Med 2019;381 : 2063-4.
9 Ai Ng SY, Zhu D, Herrington WG. In type 2 diabetes, SGLT-2 inhibitors reduce risk for major kidney outcomes. Comment on : Neuen BL, Young T, Heerspink HJL, et al. SGLT2 inhibitors for the prevention of kidney failure in patients with type 2 diabetes: a systematic review and meta-analysis. Lancet Diabetes Endocrinol. 2019;7:845-54. ACP Journal Club. Annals of Internal Medicine 2020; 172(4):J18. doi:10.7326/ACPJ202002180-018.
10 BNF: canagliflozine. Last update 17-apr-2020. https://www.medicinescomplete.com/#/content/bnf/_629412592
11 Farmacotherapeutisch Kompas. Canagliflozine. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/c/canagliflozine. (Geraadpleegd op 20/05/2020).
12 Voelker R. News From the Food and Drug Administration. JAMA 2015 ; 314(15): 1554.
13 CVS effects of canagliflozin. DTB Select 2018; 56(2): 15.
14 Davies MJ, D’Alessio DA, Fradkin J, et al. Management of hyperglycaemia in type 2 diabetes, 2018. A consensus report by the American Diabetes Association (ADA) and the European Association for the Study of Diabetes (EASD). Diabetologia 2018 ; 61:2461-98. https://doi.org/10.1007/s00125-018-4729-5.
15 NHG-Standaard Diabetes mellitus type 2 (Vierde (partiële) herziening) Actualisering juli 2018: (partieel) herzien t.o.v. de versie van 2013. https://www.nhg.org/standaarden/samenvatting/diabetes-mellitus-type-2
16 Type 2 diabetes in adults: management. NICE guideline [NG28] Published date: 02 December 2015 Last updated: 28 August 2019. https://www.nice.org.uk/guidance/ng28/resources.
Cimicifuga racemosa
1 Franco OH et al. Use of Plant-Based Therapies and Menopausal Symptoms: A Systematic Review and Meta-analysis. Journal of the American Medical Association 2016; 315: 2554-63. doi: 10.1001/jama.2016.8012.
2 Peters CP et al. Acuut leverfalen na gebruik van voedingssupplementen. Nederlands Tijdschrift Voor Geneeskunde, 2019. Via https://www.ntvg.nl/artikelen/acuut-leverfalen-na-gebruik-van-voedingssupplementen
3 Assessment report on Cimicifuga racemosa (L.) Nutt., rhizoma. European Medicines Agency, Committee on Herbal Medicinal Products, 27th March 2018. https://www.ema.europa.eu/en/documents/herbal-report/final-assessment-report-cimicifuga-racemosa-l-nutt-rhizome-revision-1_en.pdf
Vitex agnus-castus
1 Verkaik S et al. The treatment of premenstrual syndrome with preparations of Vitex agnus castus: a systematic review and meta-analysis. American Journal of Obstetrics & Gynecology, 2017; 217:150-66. doi: 10.1016/j.ajog.2017.02.028
2 Csupor D et al. Vitex agnus-castus in premenstrual syndrome: A meta-analysis of doubleblind randomised controlled trials. Complementary Therapies in Medicine, 2019; 47: 102190. doi : 10.1016/j.ctim.2019.08.024
Solifenacine + tamsulosine
1 Transparantiefiche “Mictieklachten bij mannen (BPH)” (literatuur geraadpleegd tot 15/12/2017)
2 Formularium Ouderenzorg. Mictieklachten bij mannen. (Literatuur geraadpleegd tot: 31/05/2017)
Avanafil
1 Spedra® : EPAR : Procedural steps taken and scientific information after authorization: https://www.ema.europa.eu/en/documents/procedural-steps-after/spedra-epar-procedural-steps-taken-scientific-information-after-authorisation_en.pdf
2 Lüers JFJ. Verrassende koplopers; de geneesmiddelintroducties uit 2015 vijf jaar later. Pharma Selecta 2020;36:3-7
Nalmefeen
1 European Medicines Agency. Selincro: EPAR – Procedural steps taken and scientific information after authorisation. Bron: https://www.ema.europa.eu/en/documents/procedural-steps-after/selincro-epar-procedural-steps-taken-scientific-information-after-authorisation_en.pdf. Geraadpleegd op 26/05/2020.
2 European Medicines Agency. Selincro: EPAR – Product Information. Bron: https://www.ema.europa.eu/en/documents/product-information/selincro-epar-product-information_en.pdf. Geraadpleegd op 26/05/2020.
3 Palpacuer C et al. Pharmacologically controlled drinking in the treatment of alcohol dependence or alcohol use disorders: a systematic review with direct and network meta-analyses on nalmefene, naltrexone, acamprosate, baclofen and topiramate. Addiction, Wiley, 2018; 113 (2): 220-237. DOI: 10.1111/add.13974
4 La Revue Prescrire. Nalméfène: myalgies ajoutées dans le RCP. 2018 ; 38 :419.
Vaccin tegen zona
1 SKP Zostavax (via de blauwe gelule ter hoogte van de specialiteit Zostavax® op onze website)
2 EMA. Zostavax. Human medicine European public assessment report (EPAR) > Procedural steps taken and scientific information after authorization (last update 05/03/20). Via https://www.ema.europa.eu/en/medicines/human/EPAR/zostavax (laatst geraadpleegd op 14/05/20)
3 Gagliardi_AMZ, Andriolo_BNG, Torloni_MR, et al. Vaccines for preventing herpes zoster in older adults. Cochrane Database of Systematic Reviews 2019, Issue 11. Art. No.: CD008858. DOI: 10.1002/14651858.CD008858.pub4.
4 Schmader_KE, Oxman_MN, Levin_MJ et al. Persistence of the efficacy of zoster vaccine in the shingles prevention study and the short-term persistence substudy. Clinical Infectious Diseases 2012;55(10):1320–8. DOI: 10.1093/cid/cis638
5 Morrison VA, Johnson GR, Schmader KE et al.; for the Shingles Prevention Study Group. Long-term Persistence of Zoster Vaccine Efficacy. Clin Infect Dis 2015;60:900–9 DOI: 10.1093/cid/ciu918
6 Dooling KL, Guo A, Patel M, et al. Recommendations of the Advisory Committee on Immunization Practices for Use of Herpes Zoster Vaccines. MMWR Morb Mortal Wkly Rep 2018;67:103–108. DOI: http://dx.doi.org/10.15585/mmwr.mm6703a5
7 Shingrix – An Adjuvanted, Recombinant Herpes Zoster Vaccine. The Medical Letter 2017;59:195-6
8 Hoge Gezondheidsraad (België). Vaccinatie tegen herpes zoster virus (zona) (HGR 9209) (juli 2017), via https://www.health.belgium.be/nl/advies-9209-vaccinatie-tegen-herpes-zoster-virus-zona
9 Gezondheidsraad (Nederland). Vaccinatie tegen gordelroos (2019), via https://www.gezondheidsraad.nl/documenten/adviezen/2019/07/15/vaccinatie-tegen-gordelroos
10 Chen N, Li Q, Zhang Y et al. Vaccination for preventing postherpetic neuralgia. Cochrane Database of Systematic Reviews 2011, Issue 3. Art. No.: CD007795. DOI: 10.1002/14651858.CD007795.pub2.
11 Tricco AC, Zarin W, Cardoso R et al. Efficacy, effectiveness, and safety of herpes zoster vaccines in adults aged 50 and older: systematic review and network meta-analysis. BMJ 2018;363:k4029 (http://dx.doi.org/10.1136/bmj.k4029), met editoriaal BMJ 2018;363:k4203 (doi: 10.1136/bmj.k4203)
12 Bhalla P, Forrest GN, Gershon M et al. Disseminated, persistent, and fatal infection due to the vaccine strain of varicella-zoster virus in an adult following stem cell transplantation. Clin Infect Dis 2015; 60: 1068-74.
13 Costa E, Buxton J, Brown J et al. Fatal disseminated varicella zoster infection following zoster vaccination in an immunocompromised patient. BMJ Case Rep 2016; 2016:bcr2015212688 (doi:10.1136/bcr-2015-212688)
14 Alexander KE, Tong PL, Macartney K et al. Live zoster vaccination in an immunocompromised patient leading to death secondary to disseminated varicella zoster virus infection. Vaccine 2018; 36: 3890-3
15 Erreurs liées aux vaccinations: les analyser pour les éviter. La Revue Prescrire 2017 ;37 :264-274
16 Herpes zoster vaccination in Australia: what’s available and who benefits? Aust Prescr 2020;43:2–6 https://doi.org/10.18773/austprescr.2020.001
Clindamycine + tretinoïne
1 BAPCOC 2019, via https://www.bcfi.be/nl/chapters/12?frag=8000010
2 Farmacotherapeutisch Kompas, via https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/indicatieteksten/acne_vulgaris
3 Bruinsma M et al. NHG-Standaard Acne. Nederlands Huisartsen Genootschap, 2017. Via https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-acne
Brimonidine
1 Drug and Therapeutics Bulletin. DTB Select January 2017. Brimonidine gel: risk of exacerbation of rosacea. Drug Ther Bull. 2017;55:2. doi: 10.1136/dtb.2017.1.0447
2 Farmacotherapeutisch Kompas. Brimonidine (cutaan). https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/b/brimonidine__cutaan_. Laatst bezocht op 19/05/2020.
3 British National Formulary. https://www.bnf.org/
4 La Revue Prescrire. Brimonidine gel: décolorations cutanées fréquentes. Rev Prescr. 2017;37:744.
5 La Revue Prescrire. Brimonidine gel: des effets indésirables généraux aussi. Rev Prescr. 2016;36:900.
6 La Revue Prescrire. Brimonidine cutanée: bradycardies, hypotensions artérielles. Rev Prescr. 2017;37:749.
7 Drug and Therapeutics Bulletin. DTB Select September 2017. Brimonidine gel and adverse cardiovascular effects. Drug Ther Bull. 2017:55/98-9. doi: 10.1136/dtb.2017.9.0520
8 Brimonidine. Summary of Product Characteristics.
9 Premiers Choix Prescrire. Rosacée. Actualisation: septembre 2019. www.prescrire.org
Camellia sinensis
1 Gilson R, Nugent D, Werner RN, Ballesteros J, Ross J, 2019 European Guideline for he management of anogenital warts. International Union Against Sexually Transmitted Infections (IUSTI). https://iusti.org/wp-content/uploads/2019/12/IUSTIguidelinesHPV2019.pdf
2 British Association for Sexual Health and HIV. UK national guidelines on the management of anogenital warts 2015. https://www.bashhguidelines.org/media/1075/uk-national-guideline-on-warts-2015-final.pdf
3 Centers for Disease Control and Prevention. Anogenital Warts. In: Sexually transmitted diseases treatment guidelines, 2015, p. 86-90. https://www.cdc.gov/std/tg2015/tg-2015-print.pdf
4 La Revue Prescrire. Extrait de feuilles de thé vert (Veregen®): un topique agressif dans les condylomes anogénitaux. Rev Prescr. 2015;35:6.
5 Farmacotherapeutisch Kompas. Sinecatechins. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/s/sinecatechins. Laatst bezocht op 19/05/2020.
6 British National Formulary. https://www.bnf.org/
7 Drug and Therapeutics Bulletin. Green tea extract for external anogenital warts. Drug Ther Bull. 2015;53:114-6. doi: 10.1136/dtb.2015.10.0355
Ivacaftor
1 European Medicines Agency. Kalydeco: EPAR – Procedural steps taken and scientific information after authorisation. Bron: https://www.ema.europa.eu/en/documents/procedural-steps-after/kalydeco-epar-procedural-steps-taken-scientific-information-after-authorisation_en.pdf. Geraadpleegd op 24/05/2020.
2 European Medicines Agency. Kalydeco: EPAR – Oridyct Ubfirlatuib. Bron: https://www.ema.europa.eu/en/medicines/human/EPAR/kalydeco#product-information-section. Geraadpleegd op 24/05/2020.
3 Pranke I et al. Emerging therapeutic approaches for cystic fibrosis. From gene editing to personalized medicine. 2019, Front. Pharmacol. 10:121. DOI: 10.3389/fphar.2019.00121
4 Skilton M et al. Potentiator (specific therapies for class III and IV mutations) for cystic fibrosis (Review). Cochrane Database of Systematic Reviews 2019, 1, CD009841. DOI: 10.1002/14651858.CD009841.pub3.
5 Southern KW et al. Correctors (specific therapies for class II CFTR mutations) for cystic fibrosis (Review). Cochrane Database of Systematic Reviews 2018, 8, CD010966. DOI: 10.1002/14651858.CD010966.pub2.
6 Martindale. Ivacaftor (Kalydeco®). Geraadpleegd op 24/05/2020.
7 Smyth RL. New drug treatments for cystic fibrosis. BMJ 2020;368:m118. DOI: 10.1136/bmj.m118